Roald Dahl: Joris en de geheimzinnige toverdrank
Grootmoe
'Ik ga boodschappen doen in het dorp,' zei Joris' moeder op een
zaterdagochtend tegen Joris. 'Lief zijn hoor en geen kattenkwaad
uithalen.' Het is niet zo slim om zoiets tegen een klein jongetje
te zeggen, nooit trouwens. Hij begon meteen te bedenken, wat hij
dan wel voor kattenkwaad uit zou kunnen halen.
'En vergeet niet grootmoe om elf uur haar drankje te geven,' zei
moeder. Toen ging ze weg en deed de deur achter zich
dicht.
Grootmoe, die zat te dommelen in haar stoel bij het raam, deed een
klein vals oogje open en zei:'Je hebt gehoord wat je moeder gezegd
heeft Joris. Vergeet mijn drankje niet.' 'Nee, grootmoe, zei Joris.
'En probeer je nou es één keertje te gedragen, terwijl ze weg
is.'
'Ja grootmoe,' zei Joris.
Joris verveelde zich
een ongeluk. Hij had geen broertjes of zusjes. Zijn vader was boer
en de boerderij waar ze woonden, was kilometers ver van alles af,
dus had hij nooit andere kinderen om mee te spelen. Hij had zijn
buik vol van het kijken naar varkens, koeien, kippen en schapen.
Hij had vooral zijn buik vol van het in één huis te moeten wonen
met dat misselijke oude loeder van een grootmoeder. In zijn dooie
eentje op haar passen, was nou niet de aller spannendste manier om
de zaterdagochtend door te brengen.
'Maak jij eerst maar eens een lekker kopje thee voor mij,'zei
grootmoeder tegen Joris. 'Daar ben je dan tenminste een paar
minuten zoet mee.'
'Ja grootmoeder,' zei Joris. Joris kon er niets aan doen, dat hij
zo'n hekel had aan grootmoe. Ze was een zelfzuchtige, mopperige
oude vrouw. Ze had lichtbruine tanden en een klein mondje, zo
verfrommeld als een hondenkontje.
'Hoeveel suiker wilt u in uw thee vandaag, grootmoeder?' vroeg
Joris.
'Eén schepje,' zei ze, 'en geen melk.'
De meeste grootmoeders zijn lieve, aardige, hartelijke oude dames,
maar deze niet. Ze zat elke dag de hele dag in haar stoel bij het
raam en klaagde, mopperde, bromde, mokte en morde over van alles en
nog wat. Nog nooit, zelfs niet op haar beste dagen, had ze naar
Joris geglimlacht en iets gezegd van: 'En hoe is het met jou
vandaag, Joris?' Of 'Zullen we eens gezellig een potje kaarten?'
Of, 'Hoe ging het op school?'
Ze leek geen snars te geven om andere mensen, alleen om zichzelf.
Ze was een misselijke oude zuurpruim. Joris ging naar de keuken en
maakte een kopje thee voor grootmoe met een theezakje. Hij deed er
een schepje suiker in en geen melk. Hij roerde goed en bracht het
kopje naar de zitkamer.
Grootmoe nipte eraan.
'Niet zoet genoeg,' zei ze, 'doe er nog maar wat suiker bij.' Joris
nam het kopje mee terug naar de keuken en deed er nog een schepje
suiker in. Hij roerde weer en bracht het voorzichtig naar
grootmoe.
'Waar is het schoteltje?' vroeg ze."'Ik hoef geen kopje zonder
schoteltje.'
Joris haalde een schoteltje. 'En zou ik misschien ook een lepeltje
mogen?'
'Ik heb al voor u geroerd, grootmoe. Ik heb heel goed
geroerd.'
'Ik roer mijn eigen thee, wat denk je wel,' zei ze. 'Haal een
lepeltje.' Joris haalde een lepeltje. Wanneer zijn vader of moeder
thuis waren, dan liet ze het wel uit haar hoofd hem zo te
commanderen. Alleen wanneer er niemand bij was begon ze hem te
treiteren.
'Weet je wat 't met jou is?' vroeg de oude vrouw en gluurde naar Joris over de rand van haar theekopje met die glimmende, valse oogjes van haar. 'Je groeit te hard. Jongetjes die te hard groeien, worden dom en lui.'
'Maar wat kan ik er nou aan doen, dat ik zo hard groei, grootmoe,' zei Joris.
'Natuurlijk kun je er wat aan doen,' snauwde ze. 'Groeien is een slechte, kinderachtige gewoonte.'
'Maar we moeten wel groeien, grootmoe. Hoe kunnen we ooit grote mensen worden als we niet groeien?'
'Kletskoek, jongen, kletskoek,' zei ze. 'Kijk maar naar mij. Groei ik soms? Geen sprake van!'
'Maar vroeger wel, grootmoe.'
'Maar een heel klein beetje,' antwoordde de oude vrouw. 'Ik ben al met groeien gestopt, toen ik nog heel klein was, tegelijk met al die andere slechte kinderachtige gewoontes, zoals luiheid en ongehoorzaamheid en gulzigheid en knoeierigheid en slordigheid en domheid. Met geen van die dingen ben jij nog gestopt, hè?'
'Je bent acht,' zei ze snuivend. 'Oud genoeg om beter te ten. Als je niet vlug ophoudt met groeien, is het te laat.'
'Het is belachelijk/ging ze verder, 'je bent al bijna net zo groot als ik.
Joris bekeek grootmoe eens goed. Ze was inderdaad maar een piepklein mensje. Haar benen waren zo kort, dat ze een voetenbankje nodig had om haar voeten op te zetten en haar hoofd kwam maar tot halverwege de rug van
'Papa zegt dat het juist goed is voor mannen om groot te zijn,' zei Joris.
'Maar hoe kan ik nou
stoppen met groeien?' vroeg Joris haar.
Minder chocolade eten,' zei grootmoe. 'Groei je dan van
chocolade?'
'Daarvan groei je de verkeerde kant op,' snauwde ze. 'Op, in plaats van neer.'
Grootmoe nam een klein
slokje van haar thee, maar zonder het kleine jongetje voor haar een
ogenblik uit het oog te verliezen.
'Nooit opgroeien,' zei ze, 'maar altijd
neer.' 'Ja, grootmoeder.'
'En geen chocolade meer
eten. Eet liever spruitjes.'
'Spruitjes! Bah nee, ik houd niet van spruitjes,' zei
Joris.
'Het gaat er niet om of
je van iets houdt of niet,' snauwde grootmoe. 'Het gaat erom of het
goed voor je is. Van nu af aan moet je driemaal per dag spruitjes
eten. Bergen spruitjes. En als er rupsen in zitten, zoveel te
beter!'
'Jakkie!' zei Joris. 'Van rupsen word je slim,' zei de oude vrouw.
'Je mamma is net zo stom als jij,' zei grootmoe. 'Spruitjes
smaken nergens naar als je niet een paar rupsen meekookt. Slakken
ook.' 'Toch geen slakken!' riep Joris uit.
'Ik zou nooit slakken kunnen eten.'
'Steeds wanneer ik een levende slak op een slablaadje zie,' zei
grootmoe, 'dan prop ik 'm vlug in mijn mond, voor hij wegkruipt.
Zalig.'
Ze kneep haar lippen samen, zodat haar mond een klein gerimpeld
gaatje werd. 'Zalig,' zei ze nog eens. 'Wurmen en slakken en
kakkerlakken. Jij weet gewoon niet wat goed voor je is.'
'U maakt toch zeker een grapje,' grootmoe. 'Ik maak nooit grapjes,'
zei ze. 'Torren zijn misschien wel het lekkerst. Die zijn zo
knapperig!'
'Grootmoe! Dat is walgelijk!'
Het oude wijf grijnsde met die lichtbruine tanden van haar. 'Soms, als je geluk hebt,' zei ze, 'vind je een tor binnen in een takje bleekselderij. Dat heb ik het liefst.'
'Grootmoe! Hoe kunt u?'
'Je vindt de heerlijkste dingen in een struikje rauwe bleekselderij,' ging het oude mens verder, 'oorwurmen soms.'
'Ik wil er niks over horen!' riep Joris.
'Een grote, dikke oorwurm smaakt prima,' zei grootmoe en likte haar lippen af. 'Maar je moet wel vlug zijn, beste jongen, als je er een in je mond stopt. Ze hebben van die scherpe grijpers van achteren en als ze daarmee je tong pakken, laten ze niet meer los. Dus moet jij 't eerst de oorwurm doorbijten, knap, knap, vóór hij jou bijt.'
Joris begon zich
voorzichtig naar de deur te bewegen, hij wilde zo ver mogelijk bij
dat smerige, oude wijf uit de buurt.
'Jij probeert aan mij te ontsnappen, hè?' zei ze en priemde met een
vinger recht naar zijn gezicht. 'Jij probeert aan je grootmoe te
ontsnappen.'
Kleine Joris stond bij de deur en staarde naar het oude mens in de
stoel. Zij staarde terug. Zou ze misschien een heks kunnen zijn,
vroeg Joris zich af. Hij had altijd gedacht dat heksen alleen in
sprookjes bestonden, maar daar was hij nu niet meer zo zeker
van.
'Kom es wat dichterbij, jongetje,' zei ze en wenkte hem met een
eeltige vinger. 'Kom es bij me, dan zal ik je geheimpjes vertellen.'
Joris verroerde zich niet. Grootmoe verroerde zich evenmin. 'Ik ken
een heleboel geheimpjes,' zei ze. Plotseling glimlachte
ze.
Het was een dun, ijzig glimlachje, zoals voor hij je bijt. 'Kom jij maar es bij je grootmoe, dan zal zij je geheimpjes influisteren.' Joris deed een stap achteruit, dichter naar de deur toe. 'Je hoeft toch niet bang te zijn voor je eigen oude grootmoe,' zei ze met dat ijzige glimlachje.
Joris deed nog een stap achteruit. 'Sommigen van ons,' zei ze, 'hebben geheimzinnige krachten, die de wezens hier op aarde in de wonderlijkste vormen kunnen omtoveren.... .'
Een elektrisch stroompje flitste langs Joris' ruggengraat. Hij begon echt bang te worden. 'Sommigen van ons,' ging de oude vrouw verder, 'hebben vuur op onze tongen en vonken in onze darmen en tovenarij in onze vingertoppen.... .' 'Sommigen van ons kennen geheimen, waarvan jou de haren te berge zouden rijzen en je ogen uit je hoofd zouden rollen.... .'
Joris wilde wegrennen, maar het leek wel of zijn voeten aan de grond vastgekleefd zaten.
'Wij weten, hoe we je
nagels kunnen laten afvallen en daarvoor in de plaats tanden uit je
vingers laten groeien.'
Joris begon te trillen. Het was haar gezicht dat hem het bangst
maakte, dat ijskoude glimlachje, die starende ogen. 'Wij weten hoe
we je 's morgens kunnen laten wakker worden met een lange staart
van achteren.'
'Grootmoe!' riep hij uit. 'Hou op!'
'Wij kennen geheimen, beste jongen, van duistere plaatsen, waar
duistere dingen leven en krioelen en over elkaar heen glibberen...
.'
Joris deed een snoeksprong naar de deur. 'Het doet er niet toe, hoe ver je wegrent,' hoorde hij haar nog zeggen, 'je ontkomt er toch niet aan...' Joris rende de keuken in en sloeg de deur met een klap achter zich dicht.
Het fantastische plan
Joris ging aan de
keukentafel zitten. Hij beefde een beetje. O wat haatte hij grootmoe! Hij haatte haar echt, dat
akelige, hekserige ouwe wijf. En plotseling voelde hij een
geweldige drang bij zich om haar iets aan te doen. Iets drastisch. Iets absoluut fantastisch. Een reuzenklapper! Een soort ontploffing! Die hele walm van hekserigheid die om
haar heen hing in de kamer ernaast in één klap wegblazen! Hij mocht
dan nog maar acht jaar oud zijn, dapper was hij in ieder geval wel.
Hij was bereid het in zijn eentje tegen die oude vrouw op te
nemen.
'Ik laat me door haar niet bang maken,' zei hij zachtjes bij zichzelf. Maar hij was wel bang. En dat was juist waarom hij haar wilde laten wegblazen. Nou... niet helemaal weg. Maar hij wilde haar wel eens flink aan het schrikken maken. Vooruit dan. Wat moest het worden, die drastische, fantastische reuzenknaller voor grootmoe? Hij had best een rotje onder haar stoel willen leggen, maar hij had geen rotje. Hij had best een lange, groene slang achter in haar jurk willen laten glijden, maar hij had geen lange, groene slang. Hij had best zes grote, zwarte ratten bij haar in de kamer los willen laten en dan de deur op slot doen, maar hij had geen zes grote, zwarte ratten.
Terwijl Joris dit interessante probleem zat te overdenken, viel zijn oog op de fles met grootmoe's bruine drankje op het dressoir. Wat zag dat er smerig uit. Vier keer per dag kreeg ze daar een grote lepel vol van, zonder dat ze er ook maar iets van opknapte. Ze was erna altijd nog net zo vreselijk als ervoor. Bij drankjes gaat het er toch juist om, dat ze iemand beter maken. Als ze dat niet doen, heb je er niets aan.
Oho! dacht Joris ineens.
Aha! Eehee! Ik weet precies wat ik ga
doen. Ik ga een nieuw drankje voor haar
maken, een drank zo reusachtig sterk en scherp en geweldig, dat ze
of helemaal beter wordt of dat haar kop eraf vliegt. Ik zal een
toverdrank voor haar maken, een drankje dat geen dokter ter wereld
ooit eerder gemaakt heeft. Joris keek op de keukenklok. Het was
vijf over tien. Hij had nog bijna een uur voor grootmoe om elf uur
haar volgende lepel moest hebben.
'Vooruit met de geit!' riep Joris en sprong op van de tafel. 'Het
wordt een echte toverdrank!'
Dus geef mij een tor en een kakkerlak.
Een springvlo en een
donderslak
En een slijmerig wriemelding uit zee
En de giftige steek van een scarabee
En 't sap van de bes van een jubelplant
En 't gemalen bot van een kangoeroehand
En verder nog alles, wat je maar vindt,
Als het maar stinkt een uur in de wind.
Ik kook het, ik roer het door elkaar.
Nu is mijn toverdrankje klaar.
Een lepelvol, dat is verplicht.
Mondje open (neuzen dicht),
Slik maar door, daar gaat ie dan.
Zeg es, grootmoe, wat vind je ervan?
Zal ze knallen of ontploffen?
Schiet ze uit allebei haar sloffen?
Verdampt ze in een ogenblik?
Sissend als een blikje prik?
Wie weet? Ik niet! Maar 't is wel fijn
te weten, dat jij en ik het niet zijn!
Jij, grootmoe, met je heksenpraat,
als je es wist, wat je te wachten staat!'
Joris gaat het drankje maken
Joris haalde een enorme soeppan
uit de kast en zette hem op de keukentafel. 'Joris!' klonk de
schrille stem uit de kamer ernaast. 'Wat spook jij daar
uit?'
'Niks, grootmoe!' riep
hij terug. 'Denk maar niet dat ik je niet kan horen, omdat je de
deur dicht hebt gedaan! Je zit aan de pannen!' 'Ik ruim alleen maar
de keuken op, grootmoe.' Toen bleef het verder stil. Joris
twijfelde er geen ogenblik aan hoe hij zijn superdrankje zou gaan
maken. Hij zou niet aarzelen of hij er soms een beetje van dit of
een beetje van dat in zou doen. Hij zou gewoon alles wat hij maar vinden kon erin gooien. Geen
geaarzel, geen geweifel, geen getwijfel of iets het ouwe wijf
misschien wel de das om zou doen. Dit zou de regel zijn: alles wat
hij zag, vloeibaar, stroperig of poeder, alles ging erin. Niemand
had ooit zo'n drankje gebrouwen.
Als het grootmoe niet helemaal zou genezen, dan zou het toch in
ieder geval vast wel een paar opwindende resultaten opleveren. Het
zou zeker de moeite waard zijn om te zien. Joris besloot alle
kamers een voor een door te om te zien of er iets van zijn gading
was.
Hij zou eerst naar de badkamer gaan. Er zijn altijd massa's leuke dingen in badkamers. Dus ging hij naar boven terwijl hij de reuzenpan aan de twee handvatten voor zich uit droeg. In de badkamer keek hij vol verlangen naar het bekende, gevaarlijke medicijnkastje. Maar hij bleef er bij vandaan. Het was het enige ding in het hele huis, waar hij niet aan mocht komen. Hij had het plechtig beloofd aan zijn ouders en hij was niet van plan zijn belofte te breken. Er zaten namelijk dingen in, waar je dood van kon gaan, hadden ze hem verteld, en al wilde hij grootmoe best eens flink haar mond laten branden, hij had weinig zin straks met een lijk opgescheept te zitten. Joris zette de pan op de grond en ging aan de slag.
Het eerste was een fles met het etiket goudglans haarshampoo. Hij gooide hem leeg in de pan. 'Wat zal haar maag daar glanzend schoon van worden,' zei hij.
Hij nam een volle tube tandpasta en kneep hem helemaal uit in één lange wurm. 'Daar zullen die vieze, bruine tanden van haar misschien een beetje van opknappen,' zei hij. Er stond ook een spuitbus superschuim scheerzeep van zijn vader. Joris speelde wat graag met spuitbussen. Hij drukte op de knop en bleef drukken tot er niets meer in zat. Een prachtige berg wit schuim hoopte zich op in de reuzenpan.
Met zijn vingers schepte hij de inhoud uit een potje gevitaminiseerde huidcrème.
Er ging een klein flesje knalrode nagellak in. 'Als de tandpasta haar tanden niet schoonmaakt,5 zei Joris, 'dan verft dit ze wel zo rood als rozen.5
Hij vond nog een potje crème-achtig spul met het opschrift ontharingscrème. op uw benen smeren, stond erop, en vijf minuten laten zitten. Joris mikte alles in de soeppan.
Er was een fles met geel spul, dat bosbooms beroemde antiroos lotion heette. Hup, erin.
Er was iets, waar brillident voor het reinigen van uw kunstgebit, op stond. Het was een wit poeder. Dat ging er ook in.
Hij vond nog een
spuitbus, nimmermeer meur deodorant spray,
houdt gegarandeerd een hele dag alle nare lichaamsgeurtjes
weg,' stond erop. Daar kon ze een heleboel van gebruiken,'
zei Joris en spoot de hele bus leeg in de pan. VLOEIBARE
PARAFFINE, heette de volgende.
Het was een grote fles. Hij had geen flauw idee wat je ermee kon
doen, maar hij deed het er toch maar bij. Dat was wel zo ongeveer
alles uit de badkamer, dacht hij rondkijkend.
Op zijn moeders kaptafel in de slaapkamer vond Joris nog zo',
fantastische spuitbus. Er stond op: HELGA'S
HAARLAK. OP 30 CM. AFSTAND HOUDEN EN
ZACHTJES DRUKKEN.
Hij spoot het hele zaakje in de soeppan. Hij vond dat spuiten met
die spuitbus maar wat leuk. Er was een flesje parfum met het
opschrift BIETENBLOESEM. Het rook
naar oude kaas. Ook erin. Het volgende dat
hij erbij deed, was een grote ronde doos met
poeder, dat ROSE PORIEPLAMUUR heette.
Bovenop lag een poederdons, die hij er ook maar bij deed voor de
zekerheid. Hij vond een paar LIPPENSTIFTEN. Hij trok
de vettige, rode dingen uit hun hulsjes en gooide ze bij het
mengsel.
De slaapkamer had verder niets te bieden, dus sjouwde Joris de
enorme pan naar beneden en ging ermee naar de bijkeuken, waar
planken vol stonden met allerlei huishoudspullen. Het eerste wat
hij pakte was een grote doos SUPERwit voor wasautomaten. vuil verdwijnt als bij
toverslag,
stond erbij. Joris wist wel niet of grootmoe
automatisch was of niet, maar ze was in ieder geval een smerige
oude vrouw. 'Dus kan ze maar beter alles krijgen,' zei hij en
keerde de doos om boven de pan. Daarna kwam een groot blik
wrijffijn vloerwas,
verwijdert vuil en
smeerlapperij van uw vloer en MAAKT ALLES GLANZEND
SCHOON, stond erop.
Joris graaide het oranjekleurige, wasachtige goedje uit het blik en kwakte het in de pan.
Er was een rond kartonnen doosje met het etiket: vlooienpoeder voor honden, weghouden bij het hondeneten, want als de hond van dit poeder eet springt hij uit elkaar. 'Prima,' zei Joris en kieperde het in de pan.
Hij vond een doosje kanarie zangzaad op de plank. 'Misschien dat die ouwe ka hiervan een toontje lager zingt,' zei hij en hup, daar ging het. Daarna doorzocht Joris de doos met schoenpoetsspullen, borstels, doosjes en wrijflappen. Hè ja, dacht hij, grootmoe's drankje is bruin, dus moet mijn drankje ook bruin zijn, anders ruikt ze lont. De beste manier om het de goede kleur te geven, besloot hij, zou zijn met bruine schoensmeer. Op het doosje dat hij uitkoos, stond: donkerbruin. Prachtig. Hij schepte het leeg met een oude lepel en plensde het in de pan. Later zou hij het wel glad roeren.
Onderweg terug naar de keuken zag Joris een fles met jenever op de kast staan. Grootmoe was dol op jenever. Ze mocht elke avond een heel klein glaasje. Nu zou hij haar eens verwennen. Hij zou de hele fles erin doen. En dat deed hij. Terug in de keuken zette Joris de reuzenpan op de tafel en ging naar de kast waar de etenswaren in stonden. De planken puilden uit van allerlei soorten flessen en potjes. Hij koos de volgende en goot ze een voor een leeg in de soeppan:
een busje kerriepoeder
een busje mosterdpoeder
een flesje 'extra hete' chilisaus
een busje zwarte peperkorrels
een flesje mierikswortelsaus.
'Daar,' zei hij hardop, 'dat moet genoeg zijn.'
'Joris!' klonk de schelle stem uit de kamer ernaast. 'Tegen wie praat je daar? Wat voer je uit?'
'Niks, grootmoe, helemaal niks,' riep hij terug. 'Is het nog geen tijd voor mijn drankje?'
'O, nou, als je het maar niet vergeet.'
'Nee hoor, grootmoe,' antwoordde Joris. 'Ik beloof u dat ik het niet zal vergeten.'
Dierenpillen
Op dat moment had Joris plotseling een extra goede
inval. Het medicijnkastje in huis was verboden terrein, maar hoe
zat het met de medicijnen die zijn vader op de plank in het
schuurtje naast het kippenhok bewaarde? De dierenmedicijnen? Ja,
hoe zat het daarmee?
Niemand had ooit tegen hem gezegd, dat hij daar niet aan mocht komen.
Laten we wel wezen, zei Joris tegen zichzelf, haarlak en scheerzeep en schoensmeer is allemaal goed en wel en die zullen vast wel zorgen voor een paar prachtige knaleffecten in dat oude kreng, maar wat de toverdrank nu nog nodig heeft, is een snufje van het echte spul, echte pillen en echte drankjes, om het een beetje pit en pep te geven. Joris tilde de zware pan, die al voor driekwart vol was, op en sjouwde hem door de achterdeur naar buiten. Hij stak het erf over en ging direct naar het schuurtje naast het kippenhok. Hij wist dat zijn vader er niet was. Die was aan het hooien op een van de weiden.
Joris ging de stoffige, oude schuur in en zette de pan op de werkbank. Toen keek hij omhoog naar het medicijnplankje. Er stonden vijf grote flessen. Twee vol met pillen, twee vol vloeistof en een vol poeder.
'Ik neem ze allemaal,' zei Joris. 'Grootmoe kan ze best gebruiken!' De eerste fles die hij eraf haalde, bevatte een oranje poeder. Op het etiket stond: voor kippen met de vogelpest in, leggriep, snavelbreukjes, x-poten, hanigheid, eierkwalen, broedsheid of veeruitval; niet meer dan een eetlepel per emmer voer.
'Nou,' zei Joris hardop tegen zichzelf, terwijl hij de hele fles in de pan leeggoot, 'hierna zal die ouwe kraai vast geen veren meer kwijtraken.'
In de volgende fles die
hij pakte, zaten wel vijfhonderd enorme, paarse pillen.
voor paarden met keelpijn, stond op
het etiket, schorre merries
en HESE HENGSTEN, TWEEMAAL DAAGS EEN PIL
OPZUIGEN. 'Grootmoe heeft dan
misschien niets aan haar keel,'zei Joris, 'maar een scherpe tong
heeft ze zeker.' En de vijfhonderd reuzenpillen rolden de pan in.
Verder was er nog een fles met een dikke, gele vloeistof.
voor koeien, stieren en ossen, stond
erop, geneest koepokken, koehoest,
frommelhoorns, slechte adem bij
stieren, oorpijn, kiespijn, hoofdpijn,
hoefpijn, staartpijn en zere
uiers. 'Die misselijke ouwe koe in de zitkamer heeft al die
rottige ziektes,' zei Joris, 'ze heeft het hele zootje nodig.' Met
geslorp en gerochel plensde de gele vloeistof in de bijna volle
soeppan. De volgende fles bevatte een helderrode
vloeistof:
schapenwater, stond op het etiket,
voor schapen met rotkreupel en om van
vlooien en teken af te komen. een eetlepel per liter water mengen
en over het schaap gieten. let op! mengsel niet sterker maken,
anders valt de wol uit en wordt het dier geheel
naakt.
'Jeminee,' zei Joris. Wat zou het leuk zijn de kamer in te gaan en de hele troep over ouwe grootmoe heen te gooien en te zien hoe de vlooien en teken van haar afspringen. Maar dat gaat niet. Dat mag niet. 'Dan moet ze het maar opdrinken.' Hij goot de helderrode drank in de soeppan.
De laatste fles op de plank zat vol lichtgroene tabletten. varkenstabletten, stond op het etiket, voor
varkens met varkensspit, pijnlijke pootjes, BIG-gamie en zwijnvlekken. een tablet per dag, in ernstige gevallen twee, maar niet meer, anders krijgt het varken een rock en rolberoerte.
'Net wat ik nodig heb,' zei Joris, 'voor dat vieze ouwe varken daar in het huis. Zij moet een extra grote dosis hebben.' Hij deed alle groene tabletten, honderden en honderden, in de soeppan. Op de werkbank lag een oude stok, die gebruikt was om verf mee te roeren. Daarmee begon Joris zijn wonderbaarlijke brouwsel te roeren. Het spul was zo dik als room en bij het roeren kwamen de prachtigste kleuren uit de diepte omhoog en vermengden zich, roze, blauwe, groene, gele, en bruine kleuren. Joris ging door met roeren tot het allemaal goed gemengd was., maar toch lagen er nog honderden pillen op de bodem, die niet opgelost waren. En ook dreef zijn moeders mooie poederdons nog rond aan de oppervlakte. 'Ik zal het moeten koken,' zei Joris. 'Alles even goed door laten koken, meer niet.' En met die woorden liep hij terug naar het huis, wankelend onder het gewicht van de loodzware pan. Onderweg kwam hij bij de garage, dus liep hij even naar binnen om te zien of hij verder nog wat leuks kon vinden. Deze dingen deed hij erbij:
Een kwart liter motorolie - om grootmoe's motortje gesmeerd te laten lopen. Wat antivries - zodat haar water 's winters niet zou bevriezen. Een handje smeervet - om haar krakende gewrichten te smeren. Daarna ging hij terug naar de keuken.
Het koken
In de keuken zette Joris de pan op het fornuis, stak
het gas aan en draaide het zo hoog mogelijk. 'Joris!' klonk de
afschuwelijke stem uit de kamer ernaast. 'Het is tijd voor mijn
drankje!'
'Nog niet grootmoe,' riep Joris. 'Het is pas twintig minuten voor
elf.'
'Wat haal je nu weer voor kattenkwaad uit?' krijste grootmoe. 'Ik
hoor allerlei geluiden.'
Joris dacht dat het maar het beste was daar geen antwoord op te
geven. Hij vond een lange houten lepel in de keukenla en begon
flink te roeren. Het spul in de pan werd al heter en heter. Al gauw
begon het fantastische mengsel te bruisen en te schuimen. Een
dikke, blauwe rook met de kleur van pauwen, sloeg ervan af en een
branderige, griezelige geur vulde de keuken. Joris begon te hoesten
en te proesten. Het was een geur zoals hij nooit eerder had
geroken. Het was een sterke, hekserige geur, kruidig en krachtig,
vreemd en vurig, vol geheime toverkunsten. Steeds wanneer hij er
een snuifje van in zijn neus kreeg, ontploften er zevenklappers in
zijn hoofd en liepen er elektrische prikkels achter langs zijn
benen. Het was fantastisch om daar zo te staan en dat wonderlijke
goedje te roeren en het blauw te zien walmen en borrelen en bruisen
en schuimen, alsof het leefde. Een ogenblik was hij er zeker van
dat hij heldere vonkjes in het warrelend schuim zag
flitsen.
En plotseling merkte Joris, dat hij rond de stomende pot danste en vreemde woorden zong, die uit het niets in zijn hoofd opkwamen:
'Drakensoep en
heksenbrouwsel,
Warrelschuim en helder blauwsel,
Rook en smook en spokenspray,
Wervel, woel en roep: Hoezee!
Zie het borrelen, bubbelen, bruisen.
Hoor het sissen, sputteren, suizen.
Grootmoe, wat gebeurt er met je?
Doe maar gauw een schietgebedje.'
Bruine verf
Joris draaide het gas onder de pan uit. Hij moest genoeg
tijd overhouden om het af te laten koelen. Toen alle stoom en
schuim verdwenen waren, tuurde hij in de reuzenpan om te kijken
welke kleur zijn toverdrankje had gekregen. Het was een prachtige,
diepblauwe kleur. 'Er moet meer bruin door,' zei Joris. 'Het moet
absoluut bruin zijn, anders krijgt ze argwaan.'
Joris rende naar buiten en stoof zijn vaders gereedschapsschuurtje binnen, waar alle verf stond. Op de plank stond een hele rij blikken van allerlei kleuren: zwart, groen, rood, roze, wit en bruin. Hij pakte het blik met bruine verf. Op het etiket stond alleen: donkerbruine glansverf i liter. Hij nam een schroevendraaier en wrikte het deksel er af. Het blik was nog voor driekwart vol. Hij rende ermee terug naar de keuken. Hij goot de hele mikmak in de pan. De pan was nu tot de rand gevuld. Heel zachtjes roerde Joris de verf door het mengsel met de lange houten lepel. Aha! Het werd al bruin! Een heerlijk, romig bruin!
'Waar blijft mijn drankje, jongeman?!' klonk de stem uit de zitkamer. 'Je vergeet me helemaal! Je doet 't expres! Ik zeg 't tegen je moeder, hoor!'
'Ik vergeet u niet grootmoe,' riep Joris terug. 'Ik denk de hele tijd aan u. Maar het is nog tien minuten voor tijd.'
'Je bent een misselijke kleine klier!' krijste de stem terug. 'Je bent een lui en ongehoorzaam klein wurm en je groeit nog te hard ook.'
Joris pakte de fles met grootmoe's echte drankje van de kast. Hij trok de kurk eruit en goot het leeg in de gootsteen. Toen vulde hij de fles met zijn eigen tovermengsel door een kannetje in de pan te dopen en het daarmee in de fles te schenken. Hij deed de kurk er weer op.
Was het al genoeg
afgekoeld? Nog niet helemaal. Hij hield de fles een paar minuten
onder de koude kraan. Het etiket liet los door het water, maar dat
gaf niet. Hij droogde de fles af met een droogdoek.
Alles was nu klaar!
Dit was het dan!
Het grote ogenblik was aangebroken!
'Tijd voor uw drankje grootmoe!' riep hij.
'Dat zou ik ook denken,' klonk haar humeurige antwoord. De zilveren
eetlepel, waarmee het drankje altijd gegeven werd, lag klaar op de
keukenkast. Joris pakte hem. Met de lepel in de ene hand en de fles
in de andere liep hij de zitkamer binnen.
Grootmoe neemt het drankje in
Grootmoe zat ineengedoken in haar stoel bij het raam. De boze
oogjes volgden Joris op de voet toen hij door de kamer op haar
toeliep.
'Je bent te laat,' snauwde ze.
'Ik geloof van niet, grootmoe.'
'Val me niet in de rede midden in een zin,' schreeuwde ze.
'Maar u was al klaar met uw zin, grootmoe.'
'Kijk, nou doe je het alweer!' riep ze. 'Altijd in de rede vallen en tegenspreken. Je bent echt een aller vermoeiendst jochie. Hoe laat is het?'
'Het is precies elf uur, grootmoe.'
'Je liegt weer, net als altijd. Houd je mond liever 'n keer en geef me m'n drankje. De fles eerst schudden. Dan in de lepel gieten en let erop, dat de lepel goed vol is.'
'Slikt u het in één keer door,' vroeg Joris, 'of neemt u kleine teugjes?'
'Gaat je niks aan,' zei de oude vrouw. 'Giet het in de lepel.'
Toen Joris de kurk eruit trok en heel langzaam het dikke, bruine spul in de lepel liet lopen, moest hij wel terugdenken aan al die idiote, wonderbaarlijke dingen, waarvan dit malle drankje gemaakt was - de scheerzeep, het ontharingsmiddel, de antiroos lotion, het machine-waspoeder, het vlooienpoeder voor honden, de schoensmeer, de zwarte peper, de chilisaus en wat nog niet meer, en niet te vergeten de sterke dierenpillen en poeders en drankjes... en de bruine verf.
'Mond wijdopen, grootmoe,' zei hij, 'dan doe ik het erin.'
Het oude wijf sperde haar verfrommelde mondje open en toonde haar walgelijke, lichtbruine tanden. 'Daar gaat-ie dan!' riep Joris. 'Slikken maar!' Hij duwde de lepel ver haar mond in en keerde hem in haar om. Toen deed hij een stap achteruit om het resultaat te zien. Het was de moeite waard. Grootmoe gilde: 'Oeioei!' En haar hele lichaam schoot hoeps de lucht in. Het was net alsof iemand elektrische draden onder aan haar stoel had vastgemaakt en nu de stroom aanzette. Ze schoot omhoog als een duveltje uit een doosje... en ze kwam niet meer omlaag... maar bleef zomaar in de lucht hangen... een halve meter hoog... nog steeds in zit-houding... maar stokstijf... bevroren... trillend...met uitpuilende ogen... met haar, dat recht overeind stond.
'Is er iets, grootmoe?' vroeg Joris beleefd. 'Gaat het een beetje?'
Hangend in de lucht kon het oude mens geen woord uitbrengen. De schok, die Joris' toverdrank haar gegeven had, moest geweldig geweest zijn.
Het leek wel alsof ze een roodgloeiende pook had ingeslikt, zo was ze uit haar stoel opgevlogen.
Toen kwam ze weer met een flop in haar stoel neer.
'Bel de brandweer!' schreeuwde ze plotseling, 'Mijn maag staat in brand!'
'Dat is het drankje maar, grootmoe,' zei Joris, 'het is lekker sterk spul!'
'Brand!' gilde de oude vrouw. 'Brand in het onderhuis! Haal een emmer water! Rol de spuiten uit! Doe iets! Vlug!'
'Kalm aan, grootmoe,'
zei Joris. Maar hij schrok wel een beetje toen hij rook uit haar
mond en neusgaten zag komen. Wolken zwarte rook stroomden uit haar
mond en dreven door de kamer.
'Jeetje, u staat echt in brand,' zei Joris.
'Natuurlijk sta ik echt in brand!' gilde ze. 'Ik word geroosterd
als een toastje! Ik word gebraden als een saucijsje! Ik word
gekookt als een aardappel!'
Joris rende naar de keuken en kwam terug met een kan water. 'Mond
open, grootmoe!' riep hij. Hij kon haar bijna niet meer zien door
de rook, maar toch lukte het hem de halve kan in haar keel leeg te
gieten.
Een sissend geluid, zoals je krijgt wanneer je een gloeiend hete
koekenpan onder de koude kraan houdt, steeg op uit de diepte van
grootmoe's maag. Het oude wijf bokte, steigerde en snorkte. Ze
gorgelde en rochelde. Straaltjes water kwamen uit haar gespoten. En
de rook klaarde op. 'De brand is uit!' verkondigde Joris trots. 'Nu
bent u weer in orde.'
'In orde?' gilde ze. 'Wie is in orde? Er zitten springveren in mijn maag! Er
zitten wriemels in mijn buik! Er zitten bonkers in mijn
achterwerk!'
Ze begon in haar stoel op en neer te wippen. Het was duidelijk dat
ze niet helemaal op haar gemak was. 'U zult zien dat u ontzettend
snel opknapt van het drankje, grootmoe,' zei Joris.
'Opknapt?' krijste ze. 'Ik daarvan
opknappen? Het wordt m'n dood!'
Toen begon ze uit te zetten. Ze zwol op!
Ze puilde aan alle kanten uit. Iemand pompte haar op, zo leek het
tenminste! Zou ze uit elkaar spatten?
Haar gezicht werd paars en toen groen. Maar wacht! Ze raakte lek!
Joris kon het sissen van ontsnappende lucht horen. Ze zwol niet
langer op. Ze liep leeg. Ze werd langzaam weer dunner en
schrompelde weer ineen tot haar eigen rimpelige zelf. 'Hoe gaat het
grootmoe,' vroeg Joris.
Geen antwoord.
Toen gebeurde er iets geks. Grootmoe's lijf maakte een scherpe
draai en een scherpe ruk en daar wipte ze zichzelf uit de stoel en
kwam keurig op haar beide voeten op het kleed terecht.
'Dat is geweldig grootmoe!' riep Joris. 'U hebt al in geen jaren
meer gestaan. Kijk nou es. U staat helemaal los en u hebt zelfs
geen stok nodig!'
Grootmoe hoorde hem niet eens. Ze had weer die bevroren, puilende
blik in haar ogen. Ze was mijlenver weg in een andere
wereld.
'Machtig mooie drank,' zei Joris tegen zichzelf. Hij vond het
fascinerend daar te staan kijken naar wat er allemaal met het oude
mens gebeurde. Wat zou het nu weer zijn? vroeg hij zich af. Hij
hoefde niet lang te wachten. Plotseling begon ze te
groeien.
Het ging eerst heel langzaam... niet meer dan een heel geleidelijk groter worden... al hoger en hoger... centimeter voor centimeter... steeds groter en groter... elke seconde een centimeter... in het begin zag Joris het niet eens.
Maar toen ze de een meter zeventig passeerde en tegen de een meter tachtig begon te lopen, maakte Joris een luchtsprong en schreeuwde: 'Hé grootmoe! U groeit! U gaat de hoogte in! Kalm aan, grootmoe! U kunt nu beter stoppen anders komt u met uw kop tegen het plafond!' Maar grootmoe stopte niet.
Het was echt fantastisch te zien hoe dat aftandse, tanige, ouwe wijf al groter en groter, langer en langer, dunner en dunner werd alsof ze een elastiekje was, dat door onzichtbare handen omhoog getrokken werd.
Toen het topje van haar hoofd het plafond echt raakte, dacht Joris dat ze wel zou moeten stoppen.
Maar dat deed ze niet. Er klonk een soort krakend geluid en stukjes pleister en cement regenden omlaag. 'Zou u nu maar niet liever stoppen, grootmoe?' vroeg Joris. 'Pappa heeft deze hele kamer net laten verven.' Maar er was geen houden meer aan. Algauw waren haar hoofd en schouders door het plafond verdwenen en nog ging ze door. Joris rende naar boven naar zijn slaapkamer en daar kwam ze door de vloer als een paddenstoel. 'Joepiejee!' schreeuwde ze toen ze eindelijk haar stem weer terugkreeg. 'Halleluja, daar kom ik aan!'
'Kalm aan, grootmoe,' zei Joris.
'Hoeplakee, daar gaan we weer!' schreeuwde ze. 'Kijk mij es groeien!'
'Dit is mijn kamer,' zei Joris. 'Kijk nou toch es wat een rotzooi u maakt.'
'Meesterlijk drankje!' riep ze. 'Geef nog maar wat!' Ze is zo knetter als een krakeling, dacht Joris.
'Vooruit, knul! Geef me nog wat!' gilde ze. 'Geef op! Ik ga steeds minder hard!'
Joris had nog steeds de fles in zijn ene hand en de lepel in zijn andere hand geklemd. Nou ja, dacht hij, waarom ook niet? Hij schonk nog een lepel vol en deed hem in haar mond.
'Oeioei!' krijste ze en daar ging ze weer. Haar voeten stonden nog steeds op de vloer beneden in de zitkamer maar haar hoofd steeg snel naar het plafond van de slaapkamer. 'Ik ga d'r weer van tussen, jongen!' riep ze omlaag naar Joris. 'Kijk maar goed!'
'Dat is de zolder, daar boven u, grootmoe!' riep Joris haar na. 'Ik zou daar maar vandaan blijven! Die zit vol vieze beesten en boemannen!' Krak! Het hoofd van de oude vrouw ging door het plafond als een mes door de boter. Joris stond in zijn slaapkamer en staarde naar de puinhoop. Er zat een groot gat in de vloer en nog een in het plafond en als een paal daar tussenin stak het middenstuk van grootmoe. Haar benen waren in de kamer beneden en haar hoofd was op zolder.
Ik ga nog steeds lekker!' klonk de oude krijsstem van boven. 'Geef me nog wat, knul, dan gaan we door het dak!'
'Nee, grootmoe, nee!' riep Joris terug. 'U vernielt het hele huis!'
'Het huis kan barsten!' schreeuwde ze. 'Ik wil frisse lucht! Ik ben al twintig jaar niet buiten geweest!'
'Gossie, ze gaat echt
door het dak!' zei Joris tegen zichzelf. Hij rende naar beneden.
Hij rende de achterdeur uit het erf op. Het zou een ramp zijn,
dacht hij, als ze nu ook nog het dak verruïneerde. Zijn vader zou
woedend zijn. En hij, Joris, zou de schuld krijgen. Hij had het
drankje gemaakt. Hij had haar er te veel van gegeven.
'Kom alstublieft niet door het dak, grootmoe,' bad hij.
'Alstublieft niet!'
De bruine kip
Joris stond op het
erf en keek op naar het dak. De oude boerderij had een mooi dak van
lichtrode dakpannen en hoge schoorstenen. Van grootmoe was geen
spoor te bekennen. Alleen een zanglijster zat op een van de
schoorstenen en zong zijn lied. De oude tang zit zeker op zolder
vast, dacht Joris. Gelukkig maar. Plotseling kletterde een dakpan
van het dak en viel op het erf. De lijster vloog op en maakte dat
hij wegkwam. Toen viel er nog een dakpan naar beneden. Toen nog een
stuk of zes. En toen, heel langzaam, als een of ander vreemd
monster uit de diepte, kwam het hoofd van grootmoe door het
dak...
Toen haar rimpelige nek...
En de bovenkant van haar schouders...
'Wat zeg je me daarvan, jochie?' schreeuwde ze. 'Is dit geen
kunststukje?'
'Zou u niet beter kunnen ophouden, grootmoe?' riep Joris.
'Ik ben al opgehouden!' antwoordde ze. 'Ik voel me uitstekend! Zei
ik je niet, dat ik toverkrachten bezit! Heb ik je niet gewaarschuwd
voor de toverkunsten in mijn vingertoppen! Maar jij wou weer niet
luisteren, hè? Jij wou weer niet luisteren naar je ouwe
grootmoe!'
'U hebt het niet gedaan, grootmoe!' schreeuwde Joris terug. 'Ik heb het gedaan! Ik heb een nieuw drankje voor u gemaakt!'
'Een nieuw drankje? Jij? Maak dat de kat wijs!' gilde ze. 'Wel waar! Wel waar!' schreeuwde Joris.
'Je staat weer te liegen, zoals gewoonlijk!' gilde grootmoe.'Jij liegt altijd.'
'Ik lieg niet, grootmoe. Ik zweer het!'
Het gerimpelde oude
gezicht, daar hoog boven het dak, staarde wantrouwig op Joris neer.
'Wou jij mij wijsmaken, dat jij helemaal alleen een nieuw drankje
hebt gemaakt?' schreeuwde ze.
'Ja, grootmoe, helemaal alleen.'
'Ik geloof er niks van,' antwoordde ze. 'Maar ik zit hier prima. Haal eens een kopje thee voor me.'
Een bruine kip scharrelde rond op het erf vlak bij Joris. De kip bracht hem op een idee. Vlug haalde hij de kurk uit het medicijnflesje en schonk wat van het bruine spul op de lepel. 'Kijk es, grootmoe!' schreeuwde hij. Hij ging op zijn hurken zitten en stak de lepel naar de kip uit.
'Kip,' zei hij. 'Kiep-kiep-kiep, kom es hier. Ik heb wat voor je.'
Kippen zijn stomme dieren en zo gulzig als wat. Ze denken dat alles eetbaar is. Deze dacht dat de lepel vol zat. Ze kwam eraan. Ze hield haar kop scheef aar de lepel. 'Kom op, kip,' zei Joris. 'Braaf kippie. Kiep-kiep-kiep.'
De bruine kip strekte haar nek uit naar de lepel en deed pik. Ze kreeg een snavel vol toverdrank. Het resultaat was elektrisch.
'Oeioei!' krijste de kip en schoot als een raket de lucht in. Ze ging wel zo hoog als het huis. Toen kwam ze weer plof op het erf neer. En daar zat ze, al haar veren stonden recht overeind op haar lijf. Ze had een stomverbaasde blik op haar stomme gezicht. Joris keek toe. Grootmoe keek ook toe, vanaf het dak.
De kip kwam overeind. Ze wiebelde een beetje. Ze maakte rare gorgelgeluidjes in haar keel. Haar snavel klapte open en dicht. Ze zag er uit als een echte zieke kip.
'Je hebt 'r vermoord, stommeling!' schreeuwde grootmoe. 'Die kip is er geweest. Daar zul je nog wel over horen van je vader. Hij zal jou er flink van langs geven. Net goed!' Plotseling kwamen er zwarte rookwolken uit de snavel van de kip. 'Ze staat in brand!' gilde grootmoe. 'De kip staat in brand!'
Joris rende naar de watertrog om een emmer water te halen. 'Nog even en die kip is gaar en klaar om opgegeten te worden!' schreeuwde grootmoe.
Joris gooide de emmer water over de kip heen. Er klonk een luid gesis en de rook verdween.
'Die ouwe kip heeft haar laatste ei gelegd!' krijste grootmoe. 'Kippen die in brand gestaan hebben, leggen nooit meer eieren!'
Nu het vuur geblust was, leek de kip wat beter. Ze stond echt op. Ze wapperde met haar vleugels. Toen dook ze ineen, alsof ze zich klaarmaakte voor een luchtsprong. En ze sprong ook. Ze sprong hoog de lucht in, maakte een hele salto en kwam weer op haar pootjes terecht.
'Het is een circuskip!' riep grootmoe vanaf het dak. 'Het is een verdraaide acrobaat!'
Nu begon de kip te groeien.
Daar had Joris op staan wachten. 'Ze groeit!' gilde hij. 'Ze groeit, grootmoe! Ziet u wel, ze groeit!'
Groter en groter ... langer en langer werd ze. Al gauw was de kip vier of vijf keer zo groot als normaal.
'Ziet u wel, grootmoe?' schreeuwde Joris.
'Ik zie het, jongen!' schreeuwde de oude vrouw terug. 'Ik kijk al!'
Joris wipte van de ene
voet op de andere van opwinding, wees naar de enorme kip en gilde:
'Ze heeft van de toverdrank gehad, grootmoe, en ze groeit net als
u!'
Maar er was wel een verschil tussen de manier waarop de kip groeide
en die waarop grootmoe was gegroeid. Toen grootmoe groter en groter
werd, werd ze al dunner en dunner. De kip niet, die bleef de hele
tijd lekker mollig.
Al gauw was ze groter dan Joris, maar daar liet ze het niet bij. Ze groeide gewoon door tot ze zo groot was als een paard. Toen hield ze op.
'Ziet ze er niet fantastisch uit, grootmoe?' riep Joris.
'Ze is niet zo groot als ik!' galmde grootmoe. 'Vergeleken met mij is ze een nietige dwerg! Ik ben de grootste, zo groot als een berg!'
Het varken, de ossen, de schapen, het paard en de geit
Op dat moment kwam
Joris' moeder uit het dorp terug met de boodschappen. Ze reed met
haar auto het erf op en stapte uit. Ze droeg een fles melk in haar
ene hand en een zak levensmiddelen in de andere. Het eerste wat ze
zag, was de reusachtige, bruine kip, die boven kleine Joris
uittorende. Ze liet de fles melk vallen. Toen begon grootmoe vanaf
het dak tegen haar te schreeuwen en toen ze opkeek en grootmoe's
hoofd door de dakpannen zag steken, liet ze de zak met
levensmiddelen vallen. 'Nou, wat zeg je ervan, Marie?' schreeuwde
grootmoe. 'Wedden dat je nog nooit zo'n grote kip gezien hebt! at
is Joris' reuzenkip, dat daar!'
'Maar... maar... maar...,' stotterde Joris' moeder.
'Dat komt door Joris'
toverdrank!' schreeuwde grootmoe. 'We hebben er allebei van gehad,
de kip en ik!'
'Maar hoe ben je in vredesnaam op het dak gekomen?' riep moeder.
'Dat ben ik niet,' kakelde de oude vrouw.
'Mijn voeten staan nog steeds op de vloer van de zitkamer!' Dat
ging Joris' moeder boven haar pet. Ze staarde met open mond en
uitpuilende ogen. Ze zag er uit of ze flauw ging
vallen.
Een seconde later verscheen Joris' vader. Zijn naam was meneer
Korneel Krakeel. Meneer Krakeel was een klein mannetje met kromme
benen en een heel groot hoofd. Voor Joris was hij best een aardige
vader, maar het was niet gemakkelijk om met hem in één huis te
wonen, want het minste of geringste kon hem opwinden en van zijn
stuk brengen. De kip, die op het erf stond, was niet bepaald min of
gering en toen meneer Krakeel haar in het oog kreeg begon hij op en
neer te springen, alsof hij op gloeiende kolen stond. 'Grote
hemel!' riep hij en zwaaide met zijn armen. 'Wat hebben we hier?
Wat is er gebeurd? Waar komt die vandaan? Het is een reuzenkip! Wie
heeft dat gedaan?'
'Ikke,' zei Joris.
'Kijk liever naar mij!' gilde grootmoe vanaf het dak. Laat die kip maar zitten! Hoe vind je mij?'
Meneer Krakeel keek op en zag grootmoe. 'Hou je mond, grootmoe,' zei hij. Het scheen hem niet te verbazen dat het oude mens uit het dak stak. Het was de kip, waar hij zo opgewonden van werd. Hij had nog nooit zoiets gezien. Maar ja, wie wél?
'Het is fantastisch!' schreeuwde meneer Krakeel ronddansend. 'Het is kolossaal! Het is reusachtig! Het is ongelofelijk! Het is een wonder! Hoe heb je mekaar gekregen, Joris?' Joris begon zijn vader te vertellen over de toverdrank. Terwijl hij dat deed ging de grote bruine kip midden op het erf zitten en zei: kluk-kluk-kluk... kluk-kluk kluk-kluk-kluk. Iedereen keek ernaar. Toen ze weer opstond lag er een bruin ei. het ei was zo groot als een voetbal. 'Van dat ei kun je een omelet maken voor wel twintig mensen,' zei mevrouw Krakeel.
'Joris!' schreeuwde meneer Krakeel 'Hoeveel heb je nog over van dat drankje?'
'Massa's,' zei Joris. 'Er staat nog een hele pan vol in de keuken en deze fles is ook nog bijna vol.'
'Kom mee!' gilde meneer Krakeel en trok Joris aan zijn arm mee. 'Neem dat drankje mee! Al jaren en jaren probeer ik grotere en grotere dieren te fokken. Grotere stieren voor de biefstuk, grotere varkens voor de karbonaadjes, grotere schapen voor de schapenbout...'
Eerst gingen ze naar het varkenshok.
Joris gaf een lepel drank aan het varken. Het varken blies rookwolken uit zijn neus en sprong alle kanten op. Toen begon het te groeien en te groeien. Toen gingen ze naar de kudde mooie, zwarte ossen, die meneer Krakeel probeerde vet te mesten voor de markt.
Joris gaf ze allemaal een beetje toverdrank.
Toen de schapen...
Hij gaf wat aan zijn
paardje, Japie Fris... En ten slotte gaf hij, voor de grap, ook wat
aan Alma, de geit...
Een hijskraan voor grootmoe
Grootmoe kon vanaf de
nok van het dak al wat er gebeurde goed volgen en ze vond het
helemaal niet leuk. Ze wilde zelf in het middelpunt van de
belangstelling staan en nu nam niemand enige notitie van haar.
Joris en meneer Krakeel renden maar in 't rond en deden opgewonden
over al die reusachtige beesten. Mevrouw Krakeel stond in de keuken
af te wassen. En grootmoe was moederziel alleen op het
dak.
'Hé jij!' gilde ze. 'Joris! Ga onmiddellijk een kopje thee voor mij halen, jij, lui mormel!'
'Luister maar niet naar die ouwe geit,' zei meneer Krakeel. 'Ze zit daar muurvast en dat is maar goed ook.'
'Maar we kunnen haar toch niet zo laten zitten, pap,' zei Joris, 'straks gaat het nog regenen.'
'Joris!' gilde grootmoe. 'Jij misselijk jongetje. Jij walgelijk kleine wurm! Haal onmiddellijk een kopje thee voor me en een plakje bessencake!'
'We moeten haar daar echt uithalen, pap,' zei Joris. 'Anders blijft ze aan de gang.'
Mevrouw Krakeel kwam naar buiten en viel Joris bij. 'Het is mijn bloedeigen moeder,' zei ze. 'Het is een stuk ongeluk,' zei meneer Krakeel. 'Kan me niet schelen,' zei mevrouw Krakeel. 'Ik kan mijn eigen moeder daar niet voor de rest van haar leven uit het dak laten steken.'
Dus belde meneer Krakeel ten slotte de hijskraanfirma maar op en vroeg ze meteen hun grootste hijskraan naar het huis te sturen.
De hijskraan kwam een uur later. Hij stond op wielen en er zaten twee mannen in. De kraanmannen klommen het dak op en bonden touwen om grootmoe's armen. Toen werd ze zomaar recht omhoog door het dak gehesen...
In één opzicht had het drankje grootmoe goed gedaan. Ze was er niet minder mopperig en humeurig van geworden, maar het leek wel al haar kwaaltjes en pijntjes genezen te hebben, ze was ineens zo kwik als een kwikstaartje. Meteen toen de kraan haar op de grond had gezet, rende ze naar Joris' reuzenpaard Japie Fris en sprong er op. En daar galoppeerde me dat aftandse ouwe kreng, dat nu zo groot was als een huis, zomaar de akkers rond, sprong over bomen en schuren en schreeuwde: 'Opzij! Uit de weg! Weg, jullie, miezerige onderkruipsels, anders vermorzel ik jullie nog!' En meer van die idiote dingen.
Maar omdat grootmoe nu veel te groot was om in het huis te kunnen, moest ze die nacht wel in de hooischuur slapen met de ratten en de muizen.
Het prachtidee van
meneer Krakeel
De
volgende dag verscheen Joris' vader aan het ontbijt in een staat
van nog grotere opwinding dan ooit tevoren. 'Ik heb de hele nacht
niet geslapen, zo heb ik liggen nadenken,' riep hij.
'Waarover pap?' vroeg Joris. 'Over jouw fantastische toverdrank natuurlijk! We kunnen nu echt niet ophouden, jongen! We moeten beginnen er nog meer van te maken! Nog meer en meer en meer!
De reuzenpan was de vorige dag schoon opgegaan, omdat er zoveel schapen, koeien, varkens en ossen van moesten hebben.
'Maar waarom hebben we
nog meer nodig, pap?' vroeg Joris: 'We hebben al onze eigen dieren
gedaan en we hebben grootmoe weer zo kwiek als een kwikstaartje
gemaakt, ook al moet ze nu in de schuur slapen.'
'Maar beste jongen,' riep meneer Krakeel, 'we hebben er nog vaten
en vaten, tonnen en tonnen vol van nodig!'
Dan verkopen we het aan alle boeren ter wereld, zodat ze allemaal reuzendieren krijgen! We bouwen een toverdrankfabriek en verkopen het spul voor vijfentwintig euro per fles. Dan worden wij rijk en jij wereldberoemd!' 'Maar wacht es even pap,' zei Joris. 'Niks wachten!' riep meneer Krakeel, die zich zo opwond, dat hij boter in zijn koffie deed en melk over zijn boterham goot. 'Begrijp je dan niet, wat die ontdekking betekent voor de wereld! Niemand zal ooit nog honger hoeven lijden!'
'Waarom niet? vroeg Joris. 'Omdat een reuzenkoe wel vijftig emmers melk per dag geeft!' riep meneer Krakeel en zwaaide met zijn armen. Een reuzenkip levert wel honderd kipmaaltijden en één reuzenvarken wel duizend karbonaadjes! Het is geweldig, beste jongen! Het is fantastisch! Het zal de hele wereld veranderen!'
'Maar wacht nou es even, pap,' zei Joris weer.
'Zeg toch niet steeds dat ik moet wachten!' schreeuwde meneer Krakeel. 'We hebben geen minuut te verliezen met wachten! We moeten meteen aan de slag!'
'Rustig aan, lieverd, zei mevrouw Krakeel van de andere kant van de tafel. 'En houd op met jam smeren op je cornflakes.' Die cornflakes kunnen me gestolen worden,' riep meneer Krakeel en sprong op van zijn stoel. 'Kom op, Joris! Laten we aan het werk gaan! En het eerste wat we gaan doen is nog een pan vol drank maken, bij wijze van proef!'
'Maar pap,' zei kleine Joris, 'het probleem is...'
'Er is helemaal geen probleem, m'n jongen!' riep meneer Krakeel. 'Hoe kan er nu een probleem zijn? Het enige wat je hoeft te doen, is dezelfde dingen in de pan doen als je er gisteren in deed. En terwijl je dat doet schrijven we ieder artikel precies op. En zo krijgen we dan het toverrecept!'
'Maar pap,' zei Joris,
'luister nou toch.' 'Waarom luister je niet naar hem,' zei mevrouw
Krakeel. 'De jongen probeert je wat te vertellen.'
Maar meneer Krakeel was veel te opgewonden om naar iemand anders te
kunnen luisteren dan zichzelf. 'En daarna,' riep hij, 'als het
nieuwe mengsel klaar is, proberen we het uit op een of andere ouwe
kip, om er helemaal zeker van te zijn dat we het goeie spul hebben.
En dan roepen we: Hoera, en bouwen we de reuzenfabriek!'
'Maar pap...'
'Nou vooruit dan, wat wil je eigenlijk zeggen?'
'Ik kan me onmogelijk al die honderden dingen herinneren, die ik in de pan heb gedaan om de toverdrank te maken,' zei Joris.
'Natuurlijk wel, beste jongen,' riep meneer Krakeel. Ik zal je helpen! Ik zal je geheugen wel zo nu en dan een zetje geven! Het lukt je best, dat zul je zien! Nou dan, wat was het allereerste wat je erin deed?'
'Ik ging het eerste naar de badkamer,' zei Joris. 'Ik heb een hoop dingen gebruikt uit de badkamer en van mamma's kaptafel.'
'Kom mee dan!' riep meneer Korneel Krakeel. 'Op naar de badkamer!'
Toen ze daar kwamen, vonden ze natuurlijk een heleboel lege tubes en lege spuitbussen en lege flessen.
'Dat is uitstekend,' zei meneer Krakeel. 'Daaraan kunnen we precies zien wat je gebruikt hebt. Als iets leeg is, dan heb jij het gebruikt.'
Dus begon meneer Krakeel een lijst te maken van alle lege dingen in de badkamer. Daarna gingen ze naar de kaptafel van mevrouw Krakeel. 'Een doos poeder,' zei meneer Krakeel, terwijl hij het noteerde. 'Helga's Haarlak. Bietenbloesem parfum. Prima. Dit is een peulenschil. Waarheen ging je toen?'
'Naar de bijkeuken,' zei Joris. 'Maar weet je wel zeker, dat je niets hebt overgeslagen?'
'Dat moet jij weten, m'n jongen,' zei meneer Krakeel. 'Ben ik iets vergeten?'
'Ik geloof van niet,' zei Joris. Dus gingen ze naar beneden, naar de bijkeuken en weer schreef meneer Krakeel de namen op van alle lege pakken en flessen. 'Hemeltjelief, wat heb jij een hoop dingen gebruikt!' zei hij. 'Geen wonder dat het toverkracht had! Is dat alles?'
'Nee, pap, nog niet,' zei Joris en hij nam zijn vader mee naar de schuur, waar de dierenmedicijnen stonden en liet hem de vijf grote lege flessen op de plank zien. Meneer Krakeel schreef de namen op. 'Verder nog iets?' vroeg meneer Krakeel.
Kleine Joris krabbelde zich achter het oor en dacht en dacht, maar hij kon zich verder niets herinneren. Meneer Korneel Krakeel sprong in zijn auto, reed naar het dorp en kocht nieuwe flessen, tubes en blikken van alles wat op zijn lijstje stond. Toen ging hij naar de dierenarts en haalde een nieuwe voorraad van de medicijnen die Joris had gebruikt. 'Nu moet je me laten zien, hoe je het klaargemaakt hebt, Joris,' zei hij. 'Kom mee. Laat me precies zien hoe je alles door elkaar hebt gedaan.'
Toverdrank nummer
twee
Ze waren in de keuken en de reuzensoeppan stond op het
fornuis. Alle spullen, die meneer Krakeel gekocht had, stonden in
rijen op het aanrecht.
'Vooruit, m'n jongen!' riep meneer Korneel Krakeel. 'Welke heb je er het eerste in gedaan?'
'Deze,' zei Joris, 'Goudglans Haarshampoo.' Hij goot de fles leeg in de pan.
'Nu de tandpasta,' ging Joris verder... 'En de scheerzeep... en de huidcrème... en de nagellak...'
'Ga zo door, m'n jongen!' riep meneer Krakeel, terwijl hij de keuken ronddanste. 'Gooi er maar in! Niet ophouden! Niet wachten! Niet aarzelen! Het is een genoegen jou aan 't werk te zien, m'n beste!'
Een voor een goot en kneep Joris de dingen uit in de pan. Met alles zo mooi bij de hand kostte het hele karwei hem niet meer dan tien minuten. Maar toen hij klaar was, leek de pan toch niet precies even vol als de eerste keer. 'En wat deed je daarna?' riep meneer Krakeel. 'Heb je het geroerd?'
'Ik heb het gekookt,' zei Joris, 'maar niet zo lang. En ik heb het ook geroerd.'
Dus stak meneer Krakeel het gas onder de pan aan en roerde Joris het mengsel met dezelfde lange, houten lepel, die hij eerst gebruikt had. 'Het is nog niet bruin ' zei Joris. 'Wacht es! Ik weet wat ik vergeten ben!'
'Wat dan?' riep meneer Krakeel 'Vertel op! Vlug! Want als we ook maar een klein dingetje vergeten zijn, dan werkt het niet! Tenminste niet op dezelfde manier.'
'Een blik bruine glansverf,' zei Joris, 'dat vergat ik nog.'
Meneer Korneel Krakeel schoot als een raket het huis uit en zijn auto in. Hij racete naar het dorp, kocht de verf en racete weer terug. In de keuken maakte hij het blik open en gaf het aan Joris. Joris goot de verf in de pan.
'Aha, dat is beter,' zei Joris. 'Die kleur lijkt er meer op.'
'Het kookt!' riep meneer Krakeel 'Het kookt en borrelt, Joris! Is het nu klaar?'
'Het is klaar,' zei Joris. 'Dat hoop ik tenminste.'
'Mooi zo!' schreeuwde meneer Krakeel en sprong in het rond.
'Laten we het meteen uitproberen! Laten we wat aan een kip geven!'
'Grote goedheid! Zou je niet een beetje kalmer aan doen?' zei mevrouw Krakeel, die de keuken binnenkwam.
'Kalmer aan? riep meneer Krakeel. 'Denk je nou echt, dat ik het een beetje kalmer aan zal gaan doen, terwijl we hier bezig zijn met de aller geweldigste drank, die ooit in de wereldgeschiedenis ontdekt is! Vooruit, Joris. Haal es een kopje van de drank uit de pan en pak een lepel, dan zullen we wat aan een kip geven om er helemaal zeker van te zijn dat we het goeie spul te pakken hebben.'
Buiten op het erf waren nog heel wat kippen, die niet van Joris' Toverdrank nummer één gehad hadden. Ze scharrelden rond in het stof op hun eigen oerdomme kippenmanier.
Joris ging op zijn hurken zitten en stak een volle lepel Toverdrank nummer twee uit. 'Kom maar, kip,' zei hij, 'brave kip. Kiep-kiep-kiep.'
Een witte kip met zwarte spikkels op haar veren keek naar Joris op. Zij liep naar de lepel en deed pik.
De uitwerking, die Toverdrank nummer twee op deze kip had, was niet helemaal dezelfde als die van Toverdrank nummer één, maar interessant was het zeker. 'Zwoesj!' krijste de kip, schoot twee meter de lucht in en kwam weer neer. Toen schoten er vonken uit haar snavel, helder gele vonken vuur, alsof iemand in haar maag een mes aan het slijpen was op een slijpsteen. Toen begonnen haar poten te groeien. Haar lijf bleef even groot, maar de twee dunne gele pootjes werden al langer en langer. .. en nog langer...
'Wat gebeurt er?' riep meneer Korneel Krakeel.
'Er is iets mis,'zei Joris.
De poten bleven maar groeien en hoe langer ze werden, hoe hoger het kippenlijfje de lucht in ging. Toen de poten vijf meter lang waren hielden ze op met groeien. De kip zag er volslagen belachelijk uit met die lange, lange poten en dat normale kleine kippenlijfje daar ver in de hoogte. Het leek een kip op stelten.
'O, goeie grutten!' riep meneer Korneel Krakeel. 'We hebben het fout! Aan deze kip heeft geen mens wat! Hij is een en al poot. Niemand wil kippenpoten!'
'Ik denk, dat ik iets ben vergeten,' zei Joris.
'Dat weet ik wel zeker!' riep meneer Krakeel. 'Denk na, jongen, denk goed na! Wat ben je vergeten?'
'Ik weet het!' zei Joris.
'Wat dan? Zeg op!'
'Vlooienpoeder voor honden,' zei Joris.
'Bedoel je, dat er vlooienpoeder in het eerste drankje zat?'
'Jawel, pap. Een hele doos vol.'
'Dan moet dat 't zijn!'
'Wacht es even,' zei Joris, 'stond er bruine schoensmeer op onze lijst?'
'Nee,' zei meneer Krakeel
'Dat zat er ook door,' zei Joris.
'Nou, geen wonder dan, dat het fout ging,' zei meneer Krakeel. Hij rende naar zijn auto en was meteen op weg naar het dorp om vlooienpoeder en schoensmeer te kopen.
Toverdrank nummer drie
'Hier is het!' riep
meneer Korneel Krakeel toen hij de keuken binnenstoof. 'Een doos
vlooienpoeder voor honden en een blikje bruine
schoensmeer!'
Joris kiepte de vlooienpoeder in de reuzensoeppan. Toen schepte hij de schoensmeer uit het blikje en deed dat er ook bij.
'Roeren, Joris!' schreeuwde meneer Krakeel. 'Kook het nog maar een keertje op! Dit keer hebben we het! Wedden, dat we het dit keer goed hebben?!'
Toen Toverdrank nummer drie goed gekookt en geroerd was, nam Joris er een kopje vol van mee naar het erf, om het op een andere kip uit te proberen. Meneer Krakeel rende achter hem aan, hij zwaaide met zijn armen en trappelde van opwinding. 'Kom hier es naar kijken!' schreeuwde hij mevrouw Krakeel toe. 'Kun je zien hoe wij een doodgewone kip veranderen in een prachtig reuzenbeest, dat eieren legt zo groot als voetballen!'
'Ik hoop dat jullie het er dit keer een beetje beter van afbrengen dan de vorige keer,' zei mevrouw Krakeel en liep mee naar buiten.
'Kom maar, kip,' zei Joris en stak een lepel vol Toverdrank nummer drie uit. 'Brave kip, kiep-kiepkiep-kiep-kiep. Kijk es wat een lekker drankje.'
Een prachtige, zwarte haan met een knalrode kam kwam aangestapt. De haan keek naar de lepel en deed pik.
'Kukelekukeleku!' krijste de haan, schoot recht de lucht in en kwam weer neer.
'Kijk maar goed!' riep meneer Krakeel. 'Kijk maar goed hoe hij groeit! Hij kan nu elk moment beginnen met al groter en groter worden.'
Meneer Korneel Krakeel, mevrouw Krakeel en kleine Joris stonden op het erf en staarden naar de zwarte haan. De haan stond doodstil en keek alsof hij hoofdpijn had.
'Wat gebeurt er met zijn nek?' vroeg mevrouw Krakeel.
'Die wordt langer,' zei Joris.
'En of die langer wordt!' zei mevrouw Krakeel.
Meneer Krakeel zei voor deze ene keer helemaal niets.
'De vorige keer waren het de poten,' zei mevrouw Krakeel. 'En nu is het de nek. Wie wil er nou een kip met een extra lange nek? Een kippennek kun je niet eten.'
Het was een eigenaardig gezicht. Het lijf van de haan was hetzelfde gebleven, maar zijn nek was nu zo'n twee meter lang.
'Nou dan, Joris,' zei meneer Krakeel. 'Wat ben je nog meer vergeten?'
'Weet ik niet,' zei Joris.
'Dat weet je best,' zei meneer Krakeel. 'Kom op, jongen. Denk goed na. Er ontbreekt waarschijnlijk net precies dat ene aller noodzakelijkste dingetje aan en dat moet je je herinneren.'
'Ik heb er wat motorolie uit de garage in gedaan,' zei Joris. 'Stond dat op je lijstje?'
'Eureka!' riep meneer Krakeel. 'Dat zal het zijn! Hoeveel heb je erin gedaan?'
'Een kwart liter,' zei Joris.
Meneer Krakeel rende de garage in en vond nog een kwart liter olie. 'En wat antivries!' riep Joris hem na. 'Ik heb er ook wat antivries bij gegooid.'
Toverdrank nummer vier
Weer terug in de
keuken deed Joris onder de bezorgde ogen van meneer Krakeel de
motorolie en een scheutje antivries in de reuzensoeppan.
'Nog eens opkoken!'
riep meneer Krakeel. 'Opkoken en roeren!' Joris kookte en roerde
het. 'Jullie krijgen het nooit goed,' zei mevrouw Krakeel. 'Vergeet
niet, dat jullie er niet alleen dezelfde dingen bij moeten doen,
maar jullie moeten ook precies evenveel van al die dingen erbij
doen. En hoe kunnen jullie dat nou ooit weten?'
'Houd je erbuiten!' riep meneer Krakeel. 'Het gaat prima zo! Dit
keer hebben we het, dat zul je zien!'
Dit was Joris Toverdrank nummer vier, en toen het een paar minuten
gekookt had, nam Joris er weer een kopje vol van mee naar het erf.
Meneer Krakeel holde achter hem aan. Mevrouw Krakeel volgde wat
langzamer. 'Jullie zullen hier een heel stel allemachtig rare
kippen krijgen als jullie zo doorgaan,' zei ze.
'Geef het ze Joris!'
riep meneer Krakeel. 'Geef die daar maar een lepeltje!' Hij wees
naar een bruine kip. Joris knielde neer en stak de lepel met de
drank uit. 'Kiep-kiep,' zei hij. 'Proef dit es.' De bruine kip liep
er heen en keek naar de lepel. Toen deed zij pik. 'Auwau!' zei ze. Daarna klonk er een raar fluitend
geluid uit haar snavel. 'Kijk hoe ze gaat groeien!' schreeuwde
meneer Krakeel. 'Wees daar maar niet zo zeker van,' zei mevrouw
Krakeel. 'Waarom fluit ze zo raar?'
'Stil vrouw!' riep meneer Krakeel. 'Wacht liever af!' Daar stonden
ze en staarden naar de bruine kip.
'Ze wordt kleiner,' zei Joris. 'Kijk es pap. Ze krimpt.'
En ja hoor! In minder dan een minuut was de kip zo gekrompen, dat
ze niet groter was dan een pasgeboren kuikentje. Ze zag er
belachelijk uit.
Afscheid van grootmoe
'Je bent toch nog iets
vergeten,' zei meneer Krakeel. 'Ik kan niet bedenken wat het zou
kunnen zijn,' zei Joris.
'Hou er toch mee op,' zei mevrouw Krakeel. 'Laat toch zitten. Jullie krijgen het toch nooit goed.' Meneer Krakeel zag er verloren uit. Ook Joris zag er uit alsof hij er genoeg van had. Hij zat nog steeds op zijn knieën op de grond met de lepel in een hand en het kopje met toverdrank in de andere. Het belachelijk nietige, bruine kippetje liep langzaam weg.
Op dat moment kwam grootmoe het erf op gestapt. Vanaf haar enorme hoogte keek ze woedend neer op de drie mensen beneden haar en ze schreeuwde: 'Wat moet dat allemaal? Waarom heeft niemand mij mijn kopje thee op bed gebracht? Het is al erg genoeg dat ik buitenshuis moet slapen met de ratten en de muizen, ik ga me daar niet ook nog es laten uithongeren! Geen thee! Geen eieren met spek! Geen geroosterd brood met boter!'
'Het spijt me, moeder,' zei mevrouw Krakeel 'Maar we hebben het ontzettend druk gehad. Ik zal meteen iets voor u klaarmaken.'
'Laat Joris het maar
doen, die luiwammes,' gilde grootmoe. Op dat moment zag de oude
vrouw het kopje in Joris' hand. Ze bukte en keek erin. Ze zag dat
het vol zat met een bruine vloeistof. Het leek sprekend op thee.
'Oho!' riep ze. 'Aha! Dus zo gaat dat tegenwoordig, hè? Jij zorgt
wel goed voor jezelf, hè? Je zorgt wel dat jij een lekker kopje
thee hebt! Maar aan je arme oude grootmoe, daar denk je niet aan!
Ik heb altijd wel geweten, wat een egoïstisch mormel je
bent!'
'Nee, grootmoe,' zei Joris, 'dit is geen...'
'Lieg niet, kind!' krijste de reusachtige ouwe tang. 'Geef dadelijk
hier!'
'Nee,' riep mevrouw Krakeel. 'Nee, moeder, niet doen! Dat is niet
voor u bestemd!'
'Ben jij nu ook al tegen mij?' schreeuwde grootmoe.
'Mijn bloedeigen dochter, die mij van mijn ontbijt probeert af te
houden! Die me van honger wil laten omkomen!'
Meneer Krakeel keek naar de vreselijke oude vrouw op en glimlachte
liefjes. 'Natuurlijk is het voor u, grootmoe,' zei hij. 'Pak het
maar gauw en drink het lekker op voor het koud wordt.'
'Dat zal ik zeker!' zei grootmoe. Ze boog zich voorover en strekte
een enorme, eeltige hand uit naar het kopje. 'Geef op, Joris.'
'Nee, nee, grootmoe!'
riep Joris uit en trok het kopje terug. 'Niet doen! U mag dat niet
hebben!'
'Geef hier, jochie!' gilde grootmoe. 'Niet doen!' riep mevrouw
Krakeel. 'Dat is Joris zijn... tover...'
'Alles is hier altijd van Joris!'
'Joris dit, Joris dat! Ik heb er mijn buik van vol.' Ze griste het
kopje uit de hand van kleine Joris en nam het mee, ver buiten
bereik de hoogte in.
'Drink maar lekker op,
grootmoe, zei meneer Krakeel met een brede grijns. 'Een heerlijk bakje thee.'
'Nee!' riepen de andere twee. 'Nee, nee, nee!' Maar het was al te
laat. De oude bonenstaak had het kopje al aan de lippen gezet en
dronk het in één teug helemaal leeg. 'Moeder!' jammerde mevrouw
Krakeel. 'Nu hebt u wel vijftig doses van Joris' Toverdrank nummer
vier ingenomen en kijk es, wat een klein lepeltje van dat spul met
dat bruine kippetje heeft gedaan!'
Maar grootmoe hoorde haar niet eens. Grote wolken stoom persten zich al uit haar mond en ze begon te fluiten.
'Dit gaat interessant worden,' zei meneer Krakeel nog steeds grijnzend.
'Kijk nou wat je gedaan hebt!' riep mevrouw Krakeel met een woedende blik naar haar man. 'Je hebt dat oude mens om zeep geholpen.'
'Ik deed niks,' zei meneer Krakeel. 'O jawel! Je zei, dat ze het moest opdrinken.'Er klonk een geweldig gesis boven hun hoofd. Stoom spoot uit grootmoe's mond, neus en oren met een luid gefluit.
'Ze zal zich vast beter voelen, als ze een beetje stoom heeft afgeblazen,' zei meneer Krakeel.
'Straks spat ze nog uit
elkaar,' jammerde mevrouw Krakeel. 'Haar ketel staat op
springen!'
'Dekking zoeken!' zei meneer Krakeel. Joris schrok
er echt van. Hij stond op en rende een eindje achteruit. De stralen
witte stoom bleven uit het hoofd van de oude heks blazen en het
gefluit werd zo hoog en schel, dat het pijn deed aan de
oren.
'Bel de brandweer!' riep mevrouw Krakeel. 'Bel de politie! Alle hens aan dek!'
'Te laat,' zei meneer Krakeel tevreden.
'Grootmoe!' krijste mevrouw Krakeel. 'Moeder! Ren naar de watertrog en houd uw hoofd onder water!'
Maar terwijl ze dit zei, hield het fluiten plotseling op en verdween de stoom. Toen begon grootmoe kleiner te worden. Ze was begonnen met haar hoofd even hoog als het dak van het huis, maar nu begon ze snel te dalen.
'Let goed op, Joris!' schreeuwde meneer Krakeel. Hij danste het erf rond en zwaaide met zijn armen. 'Kijk wat er gebeurt, als iemand vijftig eetlepels in plaats van één inneemt!' Al gauw was grootmoe weer tot haar normale lengte gekrompen.
'Ho! Stop!' riep mevrouw Krakeel. 'Zo is het precies goed.' Maar ze stopte niet. Ze werd kleiner en kleiner... ze daalde al lager en lager. Anderhalve minuut later was ze niet groter dan een limonadeflesje. 'Hoe voelt u zich, moeder?' vroeg mevrouw Krakeel bezorgd.
Grootmoe's kleine
gezichtje keek nog steeds even vals en gemeen als altijd. Haar
ogen, niet groter dan de sleutelgaten in een poppenhuis, gloeiden
van woede.
'Hoe ik me voel?' gilde ze.' Hoe denk je, dat ik me voel! Hoe zou
jij je voelen als je de ene minuut nog een machtige reus bent en de
volgende een miezerige dwerg?'
'Ze gaat nog door,' schreeuwde meneer Krakeel opgetogen. 'Ze wordt nog steeds kleiner!' En verhip ja, dat was zo.
Toen ze niet groter was dan een sigaret, pakte mevrouw Krakeel haar op. Ze hield haar in haar handen en ze riep: 'Hoe kan ik haar laten ophouden met krimpen?'
'Kun je niet,' zei meneer Krakeel. 'Ze heeft wel vijftig keer meer dan normaal gehad.'
'Ik moet haar laten ophouden!' jammerde mevrouw Krakeel. Ik kan haar nu al bijna niet meer zien!'
'Pak haar twee uiteinden en trek,' zei meneer Krakeel. Op dat moment was grootmoe nog maar zo groot als een lucifer en ze kromp nog even hard door.
Toen als een meloenpitje...
Even later was ze zo groot als een speld...
Toen...
Toen...
'Waar is ze?' riep mevrouw Krakeel Ik ben haar kwijt!'
'Hoera!' zei meneer Krakeel.
'Ze is weg! Ze is helemaal verdwenen!' riep mevrouw Krakeel.
'Dat krijg je als je zo brommerig en humeurig bent,' zei meneer Krakeel. 'Prima drankje, dat van jou, Joris!' Joris wist niet wat hij ervan moest denken. Mevrouw Krakeel bleef nog een paar minuten met een verblufte uitdrukking op haar gezicht rondlopen en roepen: 'Moeder, waar bent u? Waar bent u gebleven? Waar bent u nou toch? Hoe kan ik u nou terugvinden?' Maar ze werd al gauw kalmer. En tegen de middag zei ze: 'Nou ja. Het zal ook wel het beste zijn. Ze was wel een beetje lastig om in huis te hebben, hè?'
'Ja,' zei meneer Krakeel. 'Dat was ze zeker.' Joris zei niets. Hij voelde zich een beetje beverig. Hij wist dat er die morgen iets geweldigs gebeurd was. Een paar korte ogenblikken had hij met zijn vingertoppen mogen tippen aan de rand van een wonderbaarlijke wereld.
EA